Gedragscode soortenbescherming natuurbeheer

De VBNE ontwikkelt voor haar leden de gedragscode soortenbescherming natuurbeheer. In deze gedragscode staan maatregelen waarmee terreineigenaren schade aan beschermde soorten zoveel mogelijk voorkomen bij het in stand houden van leefgebieden. Door te werken volgens de gedragscode kunnen terreineigenaren natuurbeheer uitvoeren zonder in strijd te handelen met de wet. Dit gebeurt altijd zo zorgvuldig mogelijk om verstoring van beschermde soorten te voorkomen.

Waarom een gedragscode?

In de Omgevingswet staan verbodsbepalingen ter bescherming van soorten (voorheen viel dit onder de Wet natuurbescherming). Het gaat bijvoorbeeld om het verbod beschermde dieren opzettelijk te doden of te verstoren. En om het verbod om beschermde planten te plukken of te vernielen. Natuurbeheer is gericht op het in stand houden van leefgebieden van soorten. Bij het uitvoeren van natuurbeheer kan een terreineigenaar niet altijd voorkomen dat hij in strijdt handelt met de verbodsbepalingen in de wet. Er is dan een vergunning voor het uitvoeren van een flora & fauna activiteit nodig onder de Omgevingswet. Deze kan aangevraagd worden bij de provincie. Als je werkt volgens een aangewezen gedragscode, hoef je geen vergunning aan te vragen voor maatregelen die beschreven staan in de gedragscode. Er geldt dan een vrijstelling van het overtreden van de verbodsbepalingen.

Een voorbeeld

Een voorbeeld is het maaien van rietlanden. Voor de soorten die er voorkomen is het nodig regelmatig te maaien om te voorkomen dat er bos ontstaat en hun leefgebied verdwijnt. Dit maaien gebeurt onder de gedragscode zorgvuldig, maar hierbij kunnen soms soorten worden verstoord.

Zorgvuldig werken

Voordat de beheerwerkzaamheden worden uitgevoerd, wordt er ecologisch onderzoek gedaan naar het voor komen van soorten en wordt op basis van dat onderzoek de planning opgesteld. Hierdoor vinden werkzaamheden plaats in de tijd van het jaar dat er zo min mogelijk verstoring optreed. Ook de schaal van de werkzaamheden wordt aangepast aan de voorkomende soorten. Bijvoorbeeld door randen langs watergangen niet te maaien.

Vergunning

Voor alle werkzaamheden die niet beschreven zijn in de gedragscode moet een vergunning worden aangevraagd bij bevoegd gezag. Vaak is dat de provincie. Uitzondering hierop kunnen werkzaamheden zijn die vallen onder het Natura2000 beheerplan. Verder geldt de vrijstelling alleen voor regulier beheer. Omvorming en functieverandering van natuurgebieden vallen hier niet onder en kunnen dus ook niet onder de gedragscode worden uitgevoerd.

Goedkeuring nieuwe gedragscode

Sinds 2020 werkte VBNE samen met haar leden aan de nieuwe gedragscode natuurbeheer. Door extra regels die opgelegd worden voor de bescherming van bepaalde soorten, is het lastig gebleken om tot overeenstemming te komen over de maatregelen in de nieuwe gedragscode. Met deze maatregelen moeten beheerders namelijk habitats in stand kunnen houden, soorten kunnen beschermen én de maatregelen moeten uitvoerbaar zijn in de natuurbeheerpraktijk.

Dit resulteerde in de 2025-versie van de Gedragscode Soortenbescherming Natuurbeheer die door de staatssecretaris van LVVN per 1 april 2025 is aangewezen.

Werken volgens de gedragscode

De gedragscode soortenbescherming natuurbeheer omvat de volgende beheerwerkzaamheden:

  • begrazen van natuurterreinen,
  • beheren van akkers,
  • schonen en baggeren van waterlopen
  • schonen en baggeren van kleine wateren
  • omzagen en afzetten van houtige landschapselementen
  • branden van heide
  • plaggen, chopperen, maaien en strooiselvegen van heide, stuifzanden en kustduinen
  • maaien van rietland in de habitattypen veenmoeras, dynamisch moeras en rivier- en moeraslandschap
  • maaien van overig rietland
  • beheer van weidevogelgrasland
  • beheer van kruidenrijke gras- en hooilanden

Totstandkoming Gedragscode 2025

Bij het opstellen van de Gedragscode Soortenbescherming Natuurbeheer is samengewerkt met de soortenorganisaties in het opstellen van de voorzorgsmaatregelen. Daar waar een andere voorzorgsmaatregel is opgenomen dan in het Reikwijdtedocument van RVO is voorgeschreven, is aanvullende expertise gevraagd aan de volgende soortenorganisaties:

  • Vogelbescherming:
    Veenmosrietlanden en kritische rietvogels w.o. de grote karekiet
  • Zoogdiervereniging:
    Noordse woelmuis bij maaibeheer in rietlanden en graslanden
  • De Vlinderstichting:
    Veenmosrietlanden en beschermde dagvlinders van rietlanden
    Bijzondere graslanden en beschermde dagvlinders
  • RAVON:
    Reptielen bij chopperen en plaggen
    Amfibieën en reptielen bij maaibeheer in graslanden
  • SEVON:
    Vliegroutes bij afzetten/dunning

 

De vraagstelling is geformuleerd in overleg met RVO en de beantwoording heeft geleid tot aanpassing van de voorzorgsmaatregelen in de Gedragscode.

Balans tussen soorten- en habitatbescherming

Om verstoring van beschermde soorten te voorkomen, werken beheerders zo zorgvuldig mogelijk volgens de gedragscode. In de gedragscode moet een balans gevonden worden tussen de bescherming van soorten en individuen van soorten aan de ene kant; en de bescherming van habitats – en daarmee het voortbestaan van populaties van soorten – aan de andere kant. Het bleek ingewikkeld om met de juridische bescherming van soorten te komen tot een gedragscode die ook de habitats voldoende zou beschermen en daarmee de soorten op langere termijn.

Met de aanwijzing per 1 april 2025 is er voor de komende vijf jaar richting bepaald hoe met dit spanningsveld om te gaan. Daar waar de gedragscode voor het uitvoeren van specifieke beheermaatregelen onvoldoende ruimte biedt, dient een vergunning aangevraagd te worden bij het bevoegd gezag (meestal de provincie). In die vijf jaar zal een evaluatie van de gedragscode plaatsvinden waarmee input wordt verzameld voor een volgende gedragscode.

Gedragscode Soortenbescherming Natuurbeheer

Compleet document inclusief Bijlagen.

Bijlage A: werk-protocol

De ecologisch deskundige vult dit werkprotocol in vóór aanvang van de werkzaamheden.

Vraag en antwoord GSN

Vragen en antwoorden over de gedragscode in het algemeen, het protocol en de maatregelen.

Bijlage B: lijst beschermde soorten Omgevingswet

 Beschermde dier- en plantensoorten
Omgevingswet

Webinar

In dit Webinar dat op 8 april 2025 is gehouden, gaan we kort in op de verschillen met de vorige versie van de GSN, het instrument gedragscodes en hoe de GSN tot stand is gekomen. Ook beantwoorden we vragen van deelnemers. Hieronder vindt je ook een document met vragen en antwoorden.

Veelgestelde vragen

Hieronder vind je de meest gestelde vragen en antwoorden over de Gedragscode Soortenbescherming Natuur (GSN). Heb je vragen die hier niet bij staan, stuur je vraag dan per mail naar info@vbne.nl.

Algemene vragen

Antwoord

In de Omgevingswet staat verbodsbepalingen ter bescherming van soorten. Bij het uitvoeren van natuurbeheer kun je niet altijd voorkomen dat je in strijd handelt met de verbodsbepalingen uit de wet. Als je werkt volgens de gedragscode hoef je geen vergunning aan te vragen voor de maatregelen die beschreven staan in de gedragscode. Daarnaast vervult de gedragscode de borging van zorgvuldig werken. Los van de regelgeving betekent zorgvuldig werken volgens de gedragscode dat je zo min mogelijk populaties van beschermde soorten benadeeld en daarmee optimaal werkt om de biodiversiteit op peil te houden.

Antwoord

De Gedragscode Soortenbescherming Natuurbeheer bestaat uit tien beheermaatregelen:

  1. Begrazen van natuurterreinen
  2. Beheren van akkers
  3. Schonen en baggeren van waterlopen
  4. Schonen en baggeren van kleine waterlopen
  5. Omzagen en afzetten van houtige landschapselementen
  6. Plaggen, chopperen, maaien en strooiselvegen van heide, stuifzanden en kustduinen
  7. Kleinschalig branden van heide
  8. Maaien van rietland
  9. Beheer van weidevogelgebieden
  10. Beheer van kruidenrijke gras- en hooilanden

Antwoord

Een gedragscode is geldig voor vijf jaar na aanwijzing door de staatssecretaris in de Omgevingsregeling. Voor de GSN is dit van 1 april 2025 tot en met 31 maart 20230, zoals gepubliceerd in de Staatscourant.

Antwoord

Voor het veldonderzoek naar de aanwezigheid van weidevogels wordt verwezen naar de BMP-telling of de broedvogelkartering en de daarbij behorende voorzorgsmaatregelen. In geval van voorlopen is dit gestoeld op de ervaring van de voorloper om verstoring te voorkomen.

Antwoord

Een ecologische deskundige is een persoon die ecologisch advies verstrekt of werkzaamheden begeleidt op het gebied van habitats en soorten. De deskundige heeft schriftelijk aantoonbare ervaring en specifieke ecologische kennis .
RVO geeft de volgende deskundigheidseisen:
De ecologische deskundige heeft voldoende kennis en jarenlange ervaring om ecologisch onderzoek te kunnen doen. Hij of zij:

  • (her)kent de functionaliteit van leefgebieden van beschermde soorten;
  • heeft kennis van de algemeen erkende onderzoeksmethoden;
  • kan ecologische werkprotocollen opstellen;
  • kan specifieke werkzaamheden begeleiden.

Antwoord

Voor zover het habitat van beschermde soorten geheel of gedeeltelijk in natuurterrein ligt, vallen ze onder de werking van de GSN. Als je volgens de GSN werkt en de betreffende beschermde soorten komen voor, dan is een ontheffing niet nodig.
In bijlage B van de GSN zijn alle soorten opgenomen die onder de GSN vallen.

Antwoord

Indien er pachters in een natuurgebied zijn: hoe en wat is er afgesproken m.b.t. maaibeheer op productiegrond?
De GSN gaat over de maatregelen die nodig zijn om natuurbeheer uit te voeren. Hoe verpachter en pachter hier afspraken over maken is niet in de GSN geregeld; de pachter kan worden gezien als ‘aannemer’ waarbij de verpachter gezien kan worden als ‘beheerder’. Het staat verpachters natuurlijk vrij de gedragscode van toepassing te verklaren bij het werken op het verpachte areaal. Leg hierbij afspraken, rollen en taken goed vast.

Antwoord

Indien er pachters in een natuurgebied zijn: hoe en wat is er afgesproken m.b.t. maaibeheer op productiegrond?
De GSN gaat over de maatregelen die nodig zijn om natuurbeheer uit te voeren. Hoe verpachter en pachter hier afspraken over maken is niet in de GSN geregeld; de pachter kan worden gezien als ‘aannemer’ waarbij de verpachter gezien kan worden als ‘beheerder’. Het staat verpachters natuurlijk vrij de gedragscode van toepassing te verklaren bij het werken op het verpachte areaal. Leg hierbij afspraken, rollen en taken goed vast.

Werkprotocol natuurbeheer

Antwoord

De ecologisch deskundige vult het werkprotocol voorafgaand aan de werkzaamheden in. De aannemer (uitvoerder) en beheerder (opdrachtgever) ondertekenen beiden het werkprotocol. Het ondertekende werkprotocol moet tijdens de uitvoering ter plekke aanwezig zijn (in alle machines en in de schaftgelegenheid). De beheerder bewaart het werkprotocol en bijbehorende kaarten en inventarisatiegegevens minimaal 2 jaar.
> Zie bijlage A in de GSN

Antwoord

In de Omgevingswet (voorheen Wet natuurbescherming) staat dat je alleen met de GSN mag werken als je werkzaamheden uitvoert die onderstaande wettelijke belangen dienen. Dit betekent dat de reguliere beheerwerkzaamheden die je uitvoert nodig zijn voor een of meerdere van deze doelen. In het werkprotocol kruis je aan welke van toepassing is en geef je een korte toelichting. Als er beschermde vogelsoorten in je werkgebied voorkomen, dan kan je alleen een beroep doen op het belang ‘ter bescherming van de (wilde) flora en fauna’. Voor andere beschermde soorten kan je ook de andere belangen aankruisen.

Hieronder geven we een aantal voorbeelden:

Voorbeelden
  • ter bescherming van de (wilde) flora en fauna: onder dit belang vallen alle werkzaamheden waarmee je (wilde) flora en fauna beschermt. Bijvoorbeeld het beheren van mantel- en zoomvegetaties voor vlinders als de bruine eikenpage, het periodiek schonen van poelen als voortplantingsgebied van boomkikkers en kamsalamanders, het maken van kale plekjes op de heide voor voortplanting van zandhagedis of het aanleggen van broeihopen voor ringslang;
  • voor het in stand houden van de natuurlijke habitats: dit belang zal in de meeste gevallen van toepassing zijn. Door gericht beheer voorkomen we dat essentiële habitatelementen verdwijnen en realiseren we structuur en variatie en daarmee een diversiteit aan habitats waarin verschillende dieren en planten leven. Bijvoorbeeld heideterreinen waar we te veel boomopslag verwijderen en oude en jonge heiden worden afgewisseld met grazige en zandige delen. Deze structuurelementen vormen leefgebied van verschillende beschermde soorten en worden dus in stand gehouden.;
  • bestendigbeheer in het kader van natuurbeheer: een heide, riet- of grasland dat niet voldoende beheerd wordt, ontwikkelt zich richting ruigte en bos. En kleine wateren groeien dicht. Zonder bestendig beheer verdwijnen daarmee habitats die essentieel zijn voor het duurzaam voortbestaan van populaties van beschermde soorten;
  • in het belang van de openbare veiligheid en de volksgezondheid: dit belang betreft beheerwerkzaamheden die veiligheidsrisico’s beperken. Natuurbeheerders dragen bij aan het verkleinen van veiligheidsrisico’s in hun terreinen. De aanleg van zandige stroken in vergraste heideterreinen vergroot bijvoorbeeld de biodiversiteit en verkleint tegelijkertijd de kans op een onbeheersbare natuurbrand. Daarnaast is natuur van groot belang voor de volksgezondheid als bron van ontspanning, beweging en welzijn;
  • bestendig beheer in het kader van onderhoud van landschappelijke kwaliteiten van een gebied: door het beheren van landschapselementen – zoals heggen, lanen en poelen – dragen we bij aan de landschappelijke kwaliteiten van een gebied. Zonder beheer verdwijnen deze kwaliteiten. In andere gebieden is de openheid van het landschap een landschappelijke kwaliteit die behouden blijft.
  •  
  • Zie pagina 10-11 in de GSN

Antwoord

Voor soortgroepen die niet regelmatig geïnventariseerd worden is het aan te bevelen er standaard rekening mee te houden dat ze voorkomen, in plaats van te inventariseren of ze op dat moment aanwezig zijn. Denk aan het standaard rekening houden met boomholten in plaats van het uitvoeren van een vleermuisinventarisaties. Of aan het rekening houden met burchten zonder de aanwezigheid van bewoners te checken.

Antwoord

  • Werk je in de gele periode dan zijn de standaard voorzorgsmaatregelen voldoende, leg dit vast in het werkprotocol.
  • Werk je in de oranje periode dan gelden er extra voorzorgsmaatregelen, meestal in de vorm van gefaseerd beheer. Werken in de oranje periode kan regelmatig nodig zijn, bijvoorbeeld als je wilt verschralen. Ook kan het nodig zijn door specifieke terreinomstandigheden, zoals natte omstandigheden waardoor bepaalde werkzaamheden in de wintermaanden niet uit te voeren zijn.
  • Werk je in de rode periode, dan bestaan de extra maatregelen meestal uit het geheel ontzien van essentiële verblijfplaatsen van soorten. Rode periodes zijn aangegeven voor verschillende soortgroepen, in periodes dat essentiële onderdelen van hun leefgebied (zoals nesten, holten, burchten e.d.) extra kwetsbaar zijn. Bij aanwezigheid van de das betekent dit bijvoorbeeld dat in de rode periode niet gewerkt wordt bij de burchten, maar elders in het gebied wel gewerkt kan worden.

Antwoord

Tenzij anders aangegeven gelden de percentages die genoemd worden bij maatregelen voor aaneengesloten natuurgebieden. Niet op ieder afzonderlijk perceel moet dus dit percentage blijven staan; dat mag op gebiedsniveau. Uitgangspunt is dat binnen een bepaald gebied voldoende geschikt habitat overblijft voor populaties van beschermde soorten. Het gebied blijft functioneel voor de soort. Je kan een perceel in een werkgang geheel maaien om te verschralen, als je op een ander perceel maar voldoende laat staan. Bij meerdere maaibeurten in het jaar hoef je niet steeds hetzelfde stuk niet te maaien bij een maaibeurt, tenzij aangegeven zoals bij Noordse woelmuis.

Antwoord

In de GSN wordt de broedperiode omschreven als “De periode die van belang is voor de voortplanting van vogels. Dezelfde periode is ook van belang voor de voortplanting van veel andere diersoorten. Wanneer een vogel broedt, is afhankelijk van de soort, locatie en weersomstandigheden en kan het hele jaar door plaatsvinden. Het is aan de gebruiker van de Gedragscode om, op basis van bij een ecologisch deskundige ingewonnen informatie, de begin- en/of einddatum voor de broedperiode te bepalen per soort. Zodra de vogels voortplantingsgedrag vertonen (bijvoorbeeld nestbouw) vangt de broedperiode aan.” Het is aan de gebruiker van de Gedragscode om dit te beoordelen, op basis van bij een ecologisch deskundige ingewonnen informatie.

Antwoord

Voor Rode Lijst-soorten geldt de Algemene en Specifieke soortplicht . Jurisprudentie moet nog uitwijzen wat dat precies inhoudt qua onderzoeksplicht. Daar waar Rode Lijst- en VHR-soorten (in bijlage B van de GSN) overlappen vallen ze onder de specifieke maatregelen van de GSN.

Werkprotocol natuurbeheer

Antwoord

Nee, in de GSN zijn geen maaihoogtes opgenomen, maar, in afstemming met soortenorganisaties, is gewerkt met minimaal niet te maaien oppervlaktes. In het natuurbeheer is het erg complex een minimale maaihoogte te garanderen: natuurterreinen zijn zelden egaal en het is dan ook niet uit te sluiten dat er incidenteel lager gemaaid zou worden; als een wiel door een kuil rijdt bijvoorbeeld. De minimaal niet te maaien oppervlaktes geven hetzelfde effect voor betreffende soorten.

Antwoord

Waarom is er wel een snelheidsbepaling voor maaien (met de essentie dat soorten kunnen ontsnappen) als er geen restrictie is in relatie tot temperatuur (mobiliteit insecten)?
De maximale maaisnelheid is bedoeld voor andere soortgroepen dan insecten. Voor insecten is de minimaal niet te maaien oppervlakte de belangrijkste maatregel.

Antwoord

Als de schouwpaden in het natuurgebied liggen, dan vallen deze ook onder de GSN. Hiervoor gelden dan de maatregelen van dat specifieke beheer. Bijvoorbeeld maatregel 8 of maatregel 10.

Antwoord

Het verwijderen van kleine zaailingen die meegenomen worden bij plaggen, chopperen, maaien en strooisel vegen van heiden vallen onder maatregel 6. Overige (wat grotere) opslag valt onder maatregel 5: omzagen en afzetten van houtige landschapselementen.

Neem hierbij altijd de voorzorgsmaatregelen in acht:

  • Voer altijd de algemene voorzorgsmaatregelen uit (hoofdstuk 6).
  • Maak gebruik van aanwezige vaste wegen, paden en sporen.
  • Zet per natuurgebied – of per landschap met bijvoorbeeld polderkaden en houtsingels – niet meer dan 30% per jaar af. Zo blijft voldoende struweel over voor bijvoorbeeld broedgelegenheid voor vogels. De ecologisch deskundige bepaalt wat voldoende is.
  • Zorg dat geen bomen of takken terechtkomen op broeihopen of bekende overwinteringsplaatsen van reptielen en amfibieën.
  • Behoud voor mogelijke overwinteringsplaatsen van reptielen en amfibieën de strooisellaag en het aanwezige blad in een deel van het landschapselement.
  • Rij niet met zware machines over de strooisellaag, aanwezige of specifiek voor fauna gemaakte takkenhopen en reeds aanwezige liggende dode bomen dikker dan 30 cm waar beschermde reptielen en amfibieën te verwachten zijn.
  • Rij in voortplantingsgebieden van beschermde dagvlinders niet over groeiplaatsen van houtige waardplanten van deze beschermde vlinders heen. Zorg bij het afzetten dat er, indien aanwezig, voldoende van deze houtige waardplanten voor beschermde vlindersoorten behouden blijven.

In de oranje en rode periode gelden er andere voorzorgsmaatregelen.
Handmatig verwijderen van opslag bijvoorbeeld door vrijwilligers valt onder de reguliere zorgplicht. Een check op aanwezigheid van beschermde soorten is dan aan te bevelen, evenals werken conform maatregel 5. Opslag verwijderen kan zowel inheemse soorten als exoten betreffen.

Antwoord

Voor het veldonderzoek naar de aanwezigheid van weidevogels wordt verwezen naar de BMP-telling of de broedvogelkartering en de daarbij behorende voorzorgsmaatregelen. In geval van voorlopen is dit gestoeld op de ervaring van de voorloper om verstoring te voorkomen.

Antwoord

Indien er pachters in een natuurgebied zijn: hoe en wat is er afgesproken m.b.t. maaibeheer op productiegrond?
De GSN gaat over de maatregelen die nodig zijn om natuurbeheer uit te voeren. Hoe verpachter en pachter hier afspraken over maken is niet in de GSN geregeld; de pachter kan worden gezien als ‘aannemer’ waarbij de verpachter gezien kan worden als ‘beheerder’. Het staat verpachters natuurlijk vrij de gedragscode van toepassing te verklaren bij het werken op het verpachte areaal. Leg hierbij afspraken, rollen en taken goed vast.

Antwoord

De rode periode (voorheen: kwetsbare periode) is inderdaad verlengd tot 15 juli. In de vorige GSN was dit 15 juni.

Antwoord

De 5% minimaal niet te maaien oppervlakte terrein, bij een areaal groter dan 5 ha (minimum te sparen 0,5 ha) is afgestemd met de soortenorganisaties. Dit is een voorzorgsmaatregel die beter bij natuurbeheer past dan een minimale maaihoogte, maar wel hetzelfde beoogt: voldoende insecten (ongeacht in welk stadium) sparen.

Antwoord

Ja, de maaisnelheid van maximaal 7 km/uur is van toepassing op alle beheertypen die beheerd worden volgens maatregel 9 Beheer van weidevogelgebieden.

Antwoord

Ja, de maaisnelheid van maximaal 7 km/uur is van toepassing op alle beheertypen die beheerd worden volgens maatregel 9 Beheer van weidevogelgebieden.

Agenda

Insectvriendelijk Maaibeheer

Webinar

Cursus Ziekten, plagen en groeistoornissen in het bos

Activiteiten van derden

Werkgroep Gedragscode natuurbeheer

Gerard van Looijengoed (VBNE)
Mirjam Broekmeijer (Bosgroepen)
Allard van Leerdam (Staatsbosbeheer)
Astrid Medema (Staatsbosbeheer)
Henk Siebel (Natuurmonumenten)

E-learning

Hét e-learningplatform voor medewerkers en vrijwilligers van natuurorganisaties. In korte modules leer je meer over werken in de natuur.

Meer onderzoek naar natuur

Natuurkennis.nl is de
meest complete kennisbank
met onderzoek en
praktisch advies over
bos- en natuurbeheer.

Vraag over dit onderwerp?